‘Er’ is een klein woordje, maar het is wel één van de lastigste woorden van de Nederlandse taal. Veel beginnende leerders van het Nederlands gebruiken nauwelijks ‘er’. Dat komt omdat ‘er’ meestal zonder klemtoon wordt uitgesproken, waardoor het woordje ‘er’ niet opvalt in een gesprek. Nederlanders voelen feilloos aan waar het woordje ‘er’ wel en niet kan worden ingezet. Een anderstalige doet dat doorgaans niet.
Maar zijn er dan wel regels voor het gebruik van ‘er’? Jazeker!
Wij hebben ze voor u op eenvoudige wijze op een rij gezet. Zodat u uw werknemer kunt helpen met het correct gebruiken van dit lastige Nederlandse woord.
Er zijn vijf verschillende er’s:
- tel-er: dat verwijst naar een aantal van eerdergenoemde voorwerpen, mensen en dieren:
Bijvoorbeeld:
Ik heb drie broers. Ik heb er maar een. - plaats-er: dat verwijst naar een eerdergenoemde plaats, en dat vervangen kan worden door hier en daar en bevraagd kan worden met Waar?
Bijvoorbeeld:
Ik ben er! Waar? Hier. Waar hier? Thuis! - ‘spring’-er: dat verwijst naar een eerder genoemd voorwerp of dier in combinatie met een voorzetsel:
Bijvoorbeeld:
Ik zet de vaas op de tafel of Ik zet de vaas erop.

- sprookjes-er: dat vooruit verwijst naar een onbepaald onderwerp verderop in de zin:
Bijvoorbeeld:
Er was eens een koning… - spook-er: Als onderwerp in passieve zinnen die geen echt onderwerp hebben.
Bijvoorbeeld:
Er wordt gedanst. Er wordt geklopt.
Wij begrijpen ook dat u geen docent Nederlands voor uw werknemers bent. Maar begrijpt u ook hoe belangrijk het is dat u elkaar goed kunt begrijpen?
Bovenstaande uitleg is maar een klein onderdeel van alle aspecten die in onze taaltrainingen aan bod komen. Wilt u meer weten, dan komen wij graag met u in gesprek. Wij zijn er om uw werknemers meer Nederlandse taal te leren, zodat er minder fouten gemaakt worden. En zodat er natuurlijk nog harder gewerkt kan worden op kantoor!
